|
||||||
De Romeinen veroverden een heel groot wereldrijk. Dankzij een strak georganiseert leger.De kern van het Romeinse leger bestond uit legioenen. Tijdens de Republiek bestond het Romeinse leger uit 25 tot 34 legioenen. Elk legioen droeg een nummer en een naam, bijvoorbeeld Legio III Gallica, dwz de derde Gallische Legioen. Soms droegen zij ook een eretitel als Pia Fidels (Trouw en Waakzaam). Elk legioen had ook een symbool. Vaak de afbeelding van een dier, bijvoorbeeld een stier, een everzwijn of een eenhoorn. Het symbool stond op de vlag van het legioen. Een legioen bestond uit 4800 soldaten. Een legioen was onderverdeeld in kleinere eenheden. De kleinste eenheid was de contubernium. Deze bestond uit 8 soldaten. Zij deelden een tent en een muilezel om de tent van dierenhuiden tijdens dagmarsen te vervoeren. Tien contuberia vormden een centuria. Dat waren 80 soldaten o.l.v. een centurio. Zes centuriae vormden een cohort, dus 480 man. En 10 cohorten vormden een legioen. Een legioen werd militair ondersteund door katapulten en ballistea en ruiters. Daarnaast waren er talloze mensen ter ondersteuning van het legioen: bakkers, dokters, smeden, schrijvers, timmerlieden, etc. In totaal bestond een legioen uit ruim 5000 mensen. Het Romeinse leger beschikte over 25 tot 34 legioenen. Dus tussen de 125.000 en 170.000 legionairs en hun ondersteuning. Naast de legioenen beschikten de Romeinen ook over hulptroepen (auxilia). Zij werden gevormd door soldaten uit de veroverde gebieden. Vveroverde gebieden werden vaak verplicht om ieder jaar een bepaalde hoeveelheid soldaten te leveren. De hulptroepen bestonden vaak uit ruiters, boogschutters en slingeraars. Zij werden door de Romeinen als minderwaardige soldaten beschouwd. Zo was hun soldij ook maar de helft van de soldij van een Romeinse soldaat. Hun grootste beloning kregen zij na afloop van hun dienstijd. Dan mochten zij een Romeinse burger worden. Eén legerdeel was altijd gelegerd in Rome: de Pretoriaanse Garde. De Garde bestond uit 9 cohorten van 500 soldaten. Zij moesten de keizer en het keizerlijke paleis bewaken. Ook moesten zij orde houden in de straten van Rome. Als er rellen uitbraken, wat nog wel eens gebeurde, moesten zij de rellen onderdrukken. Zij werden in hun taken ondersteund door de keizerlijke ruiterij. Deze ruiters waren in Rome bekend als de Batavi (de Batavieren). De Batavieren uit Nederland leverden de ruiters voor de keizerlijke ruiterij. De Pretoriaanse Garde en de ruiterij waren de enige soldaten die in Rome mochten komen. Alle andere Romeinse soldaten waren in de stad verboden. De Romeinen vonden een landleger belangrijker dan een vloot. Maar door hun strijd met Carthago waren zij gedwongen om ook een vloot te bouwen. Uiteindelijk won de Romeinse vloot en waren de Romeinen ook op de Middellandse Zee heer en meester. Na de overwinning op Carthago moest de Romeinse vloot vooral piraten bestrijden. De honderden handelsboten moesten worden beschermd tegen de talloze piraten die de Middellandse Zee onveilig maakten. Er waren ook een paar kleine vloten actief op de belangrijkste grensrivieren als de Donau en de Rijn. Deze vloten ondersteunden de grenscontroles. Meester Henk!! Hoe zag een Romeinse legionair eruit? Hij was klein, dik en lelijk!!! Nee, Meester Henk!! Ik bedoel wat was zijn wapenuitrusting? Een Romeinse legionaris /soldaat had als ondergoed een tunica en daarboven een metalen pantser. Dat waren ijzeren platen met scharnieren. Hierdoor zat het harnas goed om het lichaam maar de legionair kon zich wel makkelijk bewegen. Hij droeg sandalen met ijzeren spijkertjes en op zijn hoofd een helm. Zijn wapens waren een zwaard (gladius), een dolk, een speer (de pilum of de hastawas) en een schild. Omdat het Romeinse Rijk zo groot was moesten de legionairs erg mobiel zijn. Daar waar problemen waren moesten zij optreden. Daarom legden de legionairs enorme dagmarsen af. Een gewone dagmars bedroeg 20 a 25 km, een grote dagmars 30 a 35 km en een geforceerde dagmars 40 tot 50 km. Op dagmars droegen de soldaten behalve hun wapens ook hun persoonlijke bagage: spade, zaag, bijl, keukengerei, voor drie dagen eten en twee houten palen. Meester Henk!! Twee houten palen? Aan het eind van de dag bouwden de soldaten een kamp. Daarvoor droeg iedere soldaat twee houten palen. Daarmee werd een palissade (=houten muur) gebouwd. Verkenners zochten de juiste plek. Doormiddel van gekleurde speren werd aangegeven waar het kamp kwam. De soldaten hadden allemaal een taak. Eerst groef men een greppel. De aarde uit de greppel vormde een wal waarin de houten palen gezet werden. Vervolgens werden de tenten van dierenhuiden opgezet. Dan pas konden de soldaten gaan eten en rusten. De volgende dag werd het kamp weer afgebroken en marcheerden de soldaten verder. Meester Henk!! Moesten de soldaten alleen marcheren? Nee, de belangrijkste bezigheden van de soldaten waren trainen en vechten. Dagelijks moesten zij oefenen hoe zij moesten vechten in bepaalde formaties. Een beroemde formatie was de zgn. schildpad. Dan beschermden de legionairs elkaar met hun schilden. Hierdoor was het Romeinse leger een goed georganiseerd en gedisciplineerd leger. De basis vechteenheid was de cohort, bestaande uit 6 centuries, elk met een centurion, een standaarddrager en een hoornblazer. De hoornblazer gaf de commandosignalen van aanval en terugtrekking. Tijdens het gevecht was de standaard een punt waar de soldaten zich op konden richten. Verlies van de standaard was de grootste vernedering voor de Romeinse soldaten. De Romeinen reageerden vaak met wraakexpedities om de standaards terug te pakken. Meester Henk!! Hoe vochten de Romeinen? Op het slagveld stelde het legioen zich op in drie linies/rijen. De voorste rij werd gevormd door de Hastati. Bewapend met zwaard en twee werpsperen rukten zij op naar de vijand. Zij wierpen hun speren en vochten dan met het zwaard. Als de tegenstand te sterk was, lieten zij zich terugvallen en kwam de tweede linie in actie. Dit waren de Principes. Dit was zwaar bewapende infanterie. Zij vochten ook met speer en zwaard. Het was heel belangrijk dat er geen gaten in de linies vielen. Daarom vochten de Romeinen zoveel mogelijk als een gesloten front. De laatste linie was de Triarii. Als de eerste twee linies teruggeslagen werden, stormden zij naar voren met hun lange lansen. Ook moesten zij de eerste twee linies afschermen als de veldslag verloren was. Alle linies werden geholpen door licht bewapende hulptroepen van boogschutters en slingeraars. Op de flanken werden de soldaten gesteund door de ruiters. Maar de Romeinen vochten niet alleen veldslagen, zij moesten ook steden en burchten veroveren. Ook in belegeringen toonden de Romeinen zich ware meesters. Met enorme belegeringswapens als belegeringstorens, stormrammen en katapults in alle soorten en maten belegerden de Romeinen steden en forten. Had de vijand zich goed verschanst dan duurde een belegering soms maandenlang. Heb je nog een vraag? Mail dan naar meester Henk. Bron: Fik Meijer, Macht zonder grenzen. Amsterdam 2006 Robin Lane Fox, De Klassieke wereld. Amsterdam 2007 Een korte geschiedenis van het Romeinse Rijk Ondergang van het Romeinse Rijk Brood en Spelen Slavernij in het Romeinse Rijk Februari 18, 2024
|
|