|
||||||
Tussen 14.000 en 8000 v. Chr. zwierven er grote kuddes rendieren door Nederland. Achter de rendieren aan kwamen jagers. Wij noemen hen de rendierjagers.Tussen 14.000 en 8000 voor Christus zwierven er jagers door het gebied wat wij nu Nederland noemen. Hun voornaamste prooidier was het rendier. Daarom noemen wij deze mensen rendierjagers. Maar meester Henk !! Rendieren leven toch rond de Noordpool? Dat is juist ! Rendieren leven NU in het Hoge Noorden, rond de poolcirkel. Maar tussen 70.000 en 8000 v. Chr. was Europa in de greep van de laatste ijstijd. Het ijs van de Noordpool bedekte toen grote delen van Noord-Europa. Tot Noord-Duitsland aan toe! Nederland was toen een kale zandvlakte waar ijzige winden vrij spel hadden. Aan het einde van de ijstijd (14.000 v Chr.) werd het steeds warmer. Nederland veranderde toen in een uitgestrekte toendra. Een toendra die zich uitstrekte van Polen tot Engeland. Ook de Noordzee. Want de Noordzee was tijdens de ijstijd drooggevallen en Nederland en Engeland waren met elkaar verbonden. In deze toendra was de bodem altijd bevroren. Alleen in de zomer ontdooide het bovenste laagje grond. Dan was de toendra een drassige vlakte waar alleen mos, gras en struiken groeiden. Enkele brede rivieren doorsneden de uitgestrekte vlakte. In de winter was alles bevroren en bedekt met een dik pak sneeuw. Op die uitgestrekte toendra trokken grote kuddes rendieren rond. In de winter trokken de rendieren naar het zuiden en 's zomers naar het noorden. Zij trokken rond in een vast patroon. Een kudde kwam ieder jaar op dezelfde plaatsen in dezelfde tijd. De rendierjagers maakten daar gebruik van. Zij volgden de trekbeweging van de rendieren. Meester Henk !! Behoorden de rendierjagers allemaal tot hetzelfde volk? Nee, de rendierjagers behoorden niet tot hetzelfde volk. Archeologen onderscheiden verschillende groepen rendierjagers. Ze leefden in verschillende tijden en in verschillende gebieden. De oudste groep kwam helemaal uit Frankrijk. Zij behoorden tot het Magdalién-cultuur. Deze mensen zijn vooral bekend geworden door hun grotschilderingen. Zoals de grotten van Lascaux. Aan het eind van de ijstijd en Nederland in een toendra veranderde, trokken groepjes jagers uit deze cultuur naar het noorden. Rond ± 14.000 v.Chr. woonden deze jagers in grotten in België (Ardennen) en Duitsland (Rijnland). Van hier uit maakten zij tochten naar Limburg en het oostelijk deel van Noord-Brabant. Zij maakten kampen op hoog gelegen plekken. Van hieruit konden zij de langstrekkende rendierkuddes goed volgen. De jagers van het Magdalién-cultuur bleven hier niet maar trokken weer terug naar het zuiden. Terwijl de jagers van het Magdalién-cultuur nog in Limburg kwamen, verscheen de tweede en belangrijkste groep rendierjagers; de jagers van de Hamburgcultuur. De vindplaatsen van hun kampen liggen boven de grote rivieren: Gelderland, Drenthe, Friesland en Groningen. De kampplaatsen lagen in de buurt van water, struikgewas en een hoog gelegen plek. Een hoog gelegen plek bood een goed uitzicht over het gebied. De keuze om hun tenten bij rivieren en beken op te slaan heeft te maken met dat juist daar de rendierkuddes de rivier overstaken. Vanuit schuilplekken en misschien ook vanuit eenvoudige bootjes konden de jagers de jacht openen. In de winter en zomer leefden deze jagers in kleine groepjes (ongeveer 5 gezinnen). Maar in de lente en de herfst kwamen de kleine groepjes tijdelijk bijeen op afgesproken plekken. Dan leefden zij in grote kampen van wel honderd mensen. Éen van die plekken lag in de buurt van Hamburg (Duitsland). Daarom spreken wij van de Hamburgcultuur. De derde groep rendierjagers was de Creswell-cultuur. Deze jagers leefden voornamelijk in Engeland. Maar een aantal jagers zijn ook hier gekomen want op drie plaatsten in Nederland zijn hun kampplaatsen teruggevonden. Meester Henk !! Hoe leefden de rendierjagers? Hoewel er verschillende groepen rendierjagers waren, leefden zij wel op dezelfde manier. Zij woonden in kegelvormige tenten. De tenten waren gemaakt van rendierhuiden. De onderste rand van de tent werd verzwaard met stenen. De rendierjagers leefden in tenten omdat zij voortdurend op reis waren. Zij trokken achter de rendierkuddes aan. Men jaagde op de rendieren met harpoenen. Een harpoen is een wapen dat uit twee delen bestaat: een werpstok en een spies. De spies was een bewerkte stok met daarop een getande spits. Deze spits was meestal gemaakt van rendierbeen. De spies werd met de werpstok weggeslingerd. De weerhaken van de spits bleven in het lichaam van het getroffen beest steken. Een jacht kan zo zijn gegaan: "De hele ochtend liggen de jagers al verborgen in het struikgewas, wachtend op de rendieren. In de ochtend van de tweede dag staat aan de overkant van de rivier plotseling een rendier. De zenuwen van de jagers spannen zich tot het uiterste. Er komt een tweede dier aan. Dan nadert de hele, talrijke kudde op de hellingen langs de rivier. De dieren wachten onrustig op wat de leider doet. Die steekt zijn neus in de lucht en snuift, aarzelt even en springt dan in het water. De andere dieren volgen in een lange sliert. De eerste dieren hebben de overkant bereikt en klauteren aan de oever. Ze schudden even de druppels uit hun pels en laten een klagende roep horen. Dan rennen ze weer verder. Opeens suizen er harpoenen en pijlen door de lucht. De jagers rennen naar voren. Opnieuw worden de harpoenen met kracht naar de aan land klauterende dieren geworpen. Enkele dieren vallen bloedend terug in het water, spartelen om boven te blijven. De rest van de kudde valt in chaos uiteen. De dieren rennen voor hun leven. Een tijd lang horen de jagers nog het gedreun van duizenden hoeven. Dan is de kudde verdwenen. De jagers komen op de getroffen dieren af. Een flinke buit!! Meer dieren dan op één hand te tellen is. De gewonde dieren worden vakkundig afgemaakt. De lichamen worden met sleeën naar het kamp gebracht. Alle mensen zijn opgewonden en blij. Een rijke buit betekent een lange tijd geen zorgen over voedsel. De mannen slachten de dieren behendig. Het rendier hangt vastgebonden aan een paar stokken. Met een scherpe vuistbijl snijdt de jager het dier open. Het dier wordt gevild en het vlees wordt er vanaf gesneden. Vrouwen roken het vlees boven een vuurtje. Zo kan het vlees langer worden bewaard. (Bron: C.Verleyen, Met verhalen door de tijd. deel 1, blz 21) Na het slachten is er nog veel werk te doen. De huiden werden schoon gemaakt. Met vuurstenen schrapers werd het vet van de binnenkant verwijderd. Dan werden de huiden in de wind te drogen gehangen. Beenderen en geweien werden bewerkt tot naalden, priemen en harpoenspitsen. Darmen en pezen werden schoongemaakt en verwerkt tot touw en naaigaren. Alles van het rendier werd door de jagers gebruikt. Zelfs de inhoud van de rendiermaag werd gegeten. Daarin zaten belangrijke vitamines. Vanaf 8000 voor Christus werd het steeds warmer. Het ijs trok zich steeds verder terug naar het noorden. Nederland veranderde langzaam van een toendra in een gebied met uitgestrekte bossen. Met het verdwijnen van de toendra, trokken ook de rendieren weg. En met de rendieren trokken ook de rendierjagers weg. In Nederland kwamen nieuwe jagers. Of waren het rendierjagers die zich hadden aangepast aan een veranderde omgeving? Maar daar vertelt meester Henk meer over in de les over de bosjagers. Zo kinderen, tot zover de les over de rendierjagers. Zijn er nog vragen? Mail dan naar meester Henk. Hij probeert je vragen te beantwoorden.
Wil je nog meer weten over de prehistorie? kijk dan ook bij de overige lessen van meester Henk: Februari 18, 2024
|
|